Veelgebruikte analysemethoden voor koolstofresten in petroleum omvatten de micromethode (overeenkomend met de SH109 Automatische Koolstofrestentester) en de Conradson-methode (GB/T268).
Micromethode (SH109 Automatische Koolstofrestentester)
- Toepassingsgebied: De resultaten komen overeen met de Conradson-methode (GB/T268). Het is geschikt voor het testen van petroleumproducten bestaande uit destillaatoliën met koolstofrestwaarden onder de 0,10% (m/m), en kan ook die met waarden tussen 0,10% (m/m) en 30,0% (m/m) meten.
- Principe: Plaats het afgewogen monster in een monsterbuis. Verhit het onder een inerte stikstofatmosfeer tot 500℃ volgens een gespecificeerd temperatuurprogramma. Vluchtige stoffen die worden gegenereerd, worden door stikstof afgevoerd, en het percentage residuele koolstofhoudende residu ten opzichte van het oorspronkelijke monster is de micro-koolstofrestwaarde.
- Kenmerken: Hoge automatisering (automatische berekening, optioneel afdrukken, real-time procesweergave), precieze controle (stabiele temperatuur, ±2,0℃ constante temperatuur bij 500℃) en sterke bruikbaarheid (gegevensopslag, aanpassing aan testbuizen met meerdere specificaties).
Conradson-methode (GB/T268)
- Toepassingsgebied: Een traditionele methode voor het bepalen van koolstofresten in petroleum, met resultaten die overeenkomen met de micromethode.
- Overzicht: Verhit een bepaalde hoeveelheid monster in een Conradson-testerkroes om het te verdampen, te kraken en te verbranden. Na verbranding, afkoelen en weeg het residuele koolstofhoudende residu, uitgedrukt als een percentage van de monstermassa.
- Kenmerken: Hoge dataherkenning, maar lagere automatisering, tijdrovender en hogere eisen aan de standaardisatie van operators in vergelijking met de micromethode.